Iedereen weet dat zelfvertrouwen belangrijk is voor sportsucces, maar het bouwen aan zelfvertrouwen is nog niet zo gemakkelijk. Want hoe doe je dat als sporter? Of hoe draag je daartoe bij als trainer of coach? In dit artikel wordt nader ingegaan op het begrip ‘zeIfvertrouwen’en worden tips gegeven hoe hier aan te werken. 

]e kunt zelfvertrouwen opvatten als een persoonlijkheidseigenschap. In de Engelse literatuur spreken ze over ’selfconfidence’. ]e kunt zelfvertrouwen ook zien in relatie tot specifieke taken.
Een topsporter kan veel zelfvertrouwen hebben ten aanzien van zijn sport,want daar is hij goed in. Maar zodra hij na een gewonnen toernooi een speech moet geven voor veel mensen, komt hij verlegen over. Hij heeft dan meer vertrouwen in zichzelf dat hij de taak ’sport’ succesvol kan uitvoeren, dan de taak ’spreken in het openbaar’.
Bandura (1977) spreekt dan over ’selfefficacy’ (letterlijk ’eigen effectiviteit’). Er zijn verschillende factoren die deze ’self-efficacy’ beïnvloeden en daarmee ook de uiteindelijke prestatie. In figuur 1 worden deze factoren schematisch weergegeven. Uit het schema valt op te maken dat de verwachting omtrent de eigen effectiviteit (self- efficacy) wordt beïnvloed door een viertal factoren: ervaringen met de taak, indirecte ervaringen met de taak, verbale overtuiging en emotionele spanning.

Ervaringen met de taak
Met ’ervaringen met de taak’ wordt bedoeld het daadwerkelijk uitvoeren van de taak. Laten we Hans van Breukelen als voorbeeld nemen met de taak ’het stoppen van een strafschop’. Hans was in de finale van de Europa Cup in 1988 succesvol in de taak ’stoppen van een strafschop’. Om die reden werd zijn verwachting dat hij de taak nog een keer succesvol zou kunnen uitvoeren positief: hij verwachtte de volgende strafschop weer te kunnen stoppen, wat een maand later ook gebeurde.

Sportgericht nr. 4 – 2008. Voor het volledige artikel: Download hier de PDF